English version
* Draagvlak voor uw plannen en ideeën?
* Een nieuw plan of een andere campagne?
* Een tekst die effect sorteert?
* Een product of bedrijf?
* Internationale relaties?
* Een evaluatie van uw organisatie en
concurrenten?
* Project- of tijdelijk management?
Draagvlak
Zeestraat 133
2518 DH Den Haag

*tel: 070 - 323 78 22
*e-mail: draagvlak@ziggo.nl

 

Recent en eerder gepubliceerd - Klik hier voor een overzicht -
Directie: drs. Aad van der Werf

* ruime internationale marketingervaring
* achtergrond in fysische chemie en filosofie
* tweevoudige Effie bekroning voor effectieve reclame
* vinoloog van het jaar 1999


(*) verplicht

Naam:

E-mailadres:

Uw vraag:

Wijn in Nederland en Wetenschap

4 elementenleer
“Johan van Beverwijck (1594- 1647) definieerde de kwaliteit van wijn door deze te verbinden met de galenische eigenschappen (humeuren): warm en droog. Zijn redenatie was dat wijn zowel voedsel als medicijn was en daarom wel warm en droog moest zijn. Doordat de wijn in Frankrijk en elders verdund met water werd gedronken, leidde dit volgens de geneeskundige bij sommigen tot de foute veronderstelling dat wijn warm en vochtig zou zijn. Hij onderbouwde dit door aan te geven dat de juiste wijn niet alleen het bloed vermeerderde, maar ook de samenstelling van het bloed beïnvloedde doordat het warmer en droger zou worden: ‘Want als hy gedronken wert van yemandt die ghematight van complexie is, soo maeckt hy sijn bloedt warm ende droogh: van een die selve warm ende droogh is, soo vermeerdert hy die complexie: van een die kout en vochtigh is, soo verandert hy alsucke complexie.’” (1)
Hield Van Beverwijck contra-intuïtief maar vol dat wijn droog en niet vochtig is, om zo de 4 elementenleer overeind te houden? Bij het stellen van zulke vragen is het natuurlijk wel verstandig om het verschil in methode tussen de geschiedenis en de natuurwetenschappen voor ogen te houden. (2)
Praten wij zelf, in de huidige tijd, ook nog steeds in 4 elementen termen, door over droge wijnen te spreken als we niet-zoet (iets anders als niet-vochtig) bedoelen? In de 17e eeuw was de 4 elementenleer, hoe dan ook, zijn eeuwenlang onaantastbare positie aan het verliezen.
Overigens had Sextus Empiricus al in de 3e eeuw zijn radicale twijfel geuit: ‘Dezelfde wijn die zuur schijnt aan degenen die van te voren dadels of vijgen gegeten hebben, schijnt zoet aan degenen die juist noten of kekers genuttigd hebben.’ (3)
Maar laten we eerst Dijksterhuis aan het woord laten om twee belangrijke theorieën uit het Griekse denken toe te lichten.

De Griekse corpusculair theorieën
“Het Eleatisme in zijn zuiveren vorm, waarin het zowel de eenheid als de onveranderlijkheid van het zijnde postuleerde, moest onaanvaardbaar zijn. Wanneer men echter de onveranderlijkheid van het zijnde wilde handhaven, moest men noodzakelijk de eenheid, hetzij in qualitatieven, hetzij in quantitatieven zin, opgeven en dit is dan ook door verschillende denkers die overigens de Eleatische traditie voortzetten, gedaan.
Vooreerst door Empedokles (c. 490-c. 435 v. Chr.), op wiens naam de fundering van de voor de geschiedenis der physica zo uitermate belangrijke leer der vier elementen staat. Dit zijn vier onderling qualitatief verschillende grondstoffen, waaruit alle stoffen die de ervaring ons leert kennen, samengesteld worden gedacht; zij dragen de namen van de vier stoffen, waaraan de kenmerkende verschillen die de lichamen kunnen vertonen, het allerduidelijkst opvallen: van de vaste aarde, het vloeibare water, de gasvormige lucht en het gloeiende, verterende vuur; waarmee echter niet gezegd is, dat de grondstoffen zich hierin in zuiveren vorm zouden vertonen.
Een andere corpusculair theorie en wel een waarvan op den duur een zeer belangrijke invloed op de ontwikkeling der natuurwetenschap zou uitgaan, ontmoeten we in de door Leukippos (5e eeuw v. Chr.) en Demokritos (c. 460-c. 370 v. Chr.) opgestelde atoomtheorie. Deze theorie blijft in zoverre meer getrouw aan de Eleatische grondgedachte dan de hiervoor genoemde, dat zij de qualitatieve eenheid van het zijnde handhaaft en slechts de quantitatieve opoffert. De atomisten breken als het ware den zijnsbol van Parmenides (c. 515-445 v.Chr.) in kleine stukjes en zij verstrooien deze zijnsfragmenten in wat de Eleaten het niet-zijnde hadden genoemd, de lege ruimte.” (4)

De ene en de andere theorie
“De antieke atoomleer had tot de 17e eeuw een weinig prominente plaats ingenomen. In de late Romeinse Republiek en de vroege Keizertijd was de Stoa de dominante filosofie geweest, in de late Keizertijd de leer van Plato. In de Islambeschaving was daarnaast het Aristotelisme (met de 4 elementenleer) omhooggekomen, om in Andalusië en ook in Middeleeuws Europa de overheersende positie over te nemen. Die bleef in Renaissance-Europa behouden, al moest Aristoteles’ leer nu de oude concurrenten weer naast zich dulden. Daartoe behoorde dus ook de atoomleer, die in de Islambeschaving een ondergeschikte rol had gespeeld als onderdeel van een speculatieve vorm van theologie en in Europa nog even was opgedoken in de tijd van Karel de Grote. Twintig jaar na de val van Byzantium (1453) verscheen al de gezaghebbende tekst waarin de antieke atoomleer is overgeleverd, Lucretius’ (c. 95-55 v.Chr.) dichtwerk De rerum natura (‘Over de aard der dingen’). Pas eind 16e, begin 17e eeuw sloeg die tekst aan en ging bij een enkele natuurfilosoof de materie-opvatting van Aristoteles opschuiven in de richting van de atoomleer.” (5)
Lucretius (c. 95-55 v.Chr.) over smaak:
“Het zintuig van de smaak, tong en verhemelte, vereist geen extra commentaar of extra werk. Wij proeven allereerst een smaak in onze mond, wanneer wij deze, kauwend, uit het voedsel drukken, zoals je met je hand een natte spons droog perst. Dan spreidt zich het extract over de holtes van het verhemelte en de soepele, poreuze tong. Als nu de deeltjes van het smaaksap glad van vorm zijn, dan raken zij met zoete, aangename streling de druipend natte, holle ruimtes rond de tong. Maar daarentegen wordt de smaakzin scherp verscheurd naarmate alle deeltjes ruwer van vorm zijn. Het smaakgenot beperkt zich tot het verhemelte, want als het voedsel door de keel gegleden is en in het lichaam zich verspreidt, stopt het genot…” (6)

In Nederland
“Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) sloot aan bij de antieke atoomleer waarbij de bitterheid van stoffen verklaard werd uit de scherpe punten van de deeltjes waaruit ze waren samengesteld. Van Leeuwenhoek vervolgde zijn onderzoek door Sireense Sek (Seck uit Jerez) met de Franse Vin de Damoiselle te vergelijken en met wijnazijn.” (7)
Toch ging niet iedereen gelijk op de atoomleer over. In 1743 verschijnt in een vertaling uit het Frans het Huishoudelijk Woordboek.
“Ook Noel Chomel ontsnapte niet aan het oude medische galenische jargon. Hij onderscheidde soorten wijnen naar hun kleur en de daarmee verbonden kenmerken, namelijk witte wijn, bleekrode wijn, rode wijn, donkerrode wijn of ‘Wyn Tint’ en morgenwijnen. Witte wijn leidde tot eerder een kater, maar had zeker medisch nut:
‘De Geesten van witte Wynen zyn vlugge, vervrolyken de geesten; maar geven naderhand pyn in ’t hoofd. Zy openen, doen wateren, bevorderen de Stonden. Men gebruikt ze in Steen, Graveel, Waterzucht, Droefgeestigheid.’
Licht rode wijn was volgens Chomel beter voor de maag, maar de (donkerder) rode wijn was het best:
‘De bleikrode Wyn is min dampig, dan de witte, en zy is dienstiger voor de maag. Rode Wyn is de beste van alle, en die voor alle Temperamenten goed is. Zy verdrijft de Melankolie, versterkt, voedt, en zet Stonden en Pis af. Hy is goed voor Koudvuur, Kneuzingen en Verstuikingen.’
Morgenwijnen droegen bij aan de gezondheid maar wekten snel dronkenschap op.” (8)

De huidige tijd
De atoomtheorie heeft zich in het eerste decennium van de 20e eeuw definitief bewezen en levert nog steeds nieuwe inzichten op:
“Van de vijf fundamentele smaken (zoet, bitter, umami, zuur en zout) worden de eerste drie door een specifieke soort receptor geregistreerd, een ‘G-eiwitgebonden receptor’… Hoe zit het met die andere twee, zout en zuur? Voor deze twee smaken gaat het specifiek om ionen die gedetecteerd moeten worden…In alle celwanden komen kanalen voor waarmee ionen de cel in of uit gestuurd kunnen worden…H+ kanalen, Na+ kanalen…” (9)
Aad van der Werf,
juni 2023


(1) Rob Blijleven , Wijn in Nederland, Een wondermiddel voor economie & gezondheid, 2022, p.128
(2) Aad van der Werf, Een methodologische vergelijking van de geschiedenis met de natuurwetenschappen, 1975, p. 3
(3) Roderick M. Chisholm, Kennistheorie, 1968, p. 44
(4) E.J. Dijksterhuis, De mechanisering van het wereldbeeld, 1975, p. 7
(5) Floris Cohen, De herschepping van de wereld, Het ontstaan van de moderne natuurwetenschap verklaard, 2007, p. 132
(6) Lucretius (ca. 95-55/4 v.Chr.), De natuur van de dingen, vertaling Piet Schrijvers, 2008, p. 301,
(7) Rob Blijleven , Wijn in Nederland, Een wondermiddel voor economie & gezondheid, 2022, p. 137
(8) Rob Blijleven , Wijn in Nederland, Een wondermiddel voor economie & gezondheid, 2022, p. 141
(9) Ludo Juurlink, Scheikunde voor in bed, op het toilet of in bad, 2015, p. 82

Terug naar het overzicht