English version
* Draagvlak voor uw plannen en ideeën?
* Een nieuw plan of een andere campagne?
* Een tekst die effect sorteert?
* Een product of bedrijf?
* Internationale relaties?
* Een evaluatie van uw organisatie en
concurrenten?
* Project- of tijdelijk management?
Draagvlak
Zeestraat 133
2518 DH Den Haag

*tel: 070 - 323 78 22
*e-mail: draagvlak@ziggo.nl

 

Recent en eerder gepubliceerd - Klik hier voor een overzicht -
Directie: drs. Aad van der Werf

* ruime internationale marketingervaring
* achtergrond in fysische chemie en filosofie
* tweevoudige Effie bekroning voor effectieve reclame
* vinoloog van het jaar 1999


(*) verplicht

Naam:

E-mailadres:

Uw vraag:

Extinctie
Rene ten Bos, Extinctie, 2019, p.56: Is het antropoceen een tijdperk waarin we de waarheid onder ogen durven te zien? Is het een tijdperk waarin we in verband met deze waarheid nog waarden voor onszelf kunnen bedenken? Hebben de gebeurtenissen in deze tijd voor ons een bepaald soort zin? Zin heeft voor mij hier een Franse connotatie: SENS is betekenis en richting tegelijk. Leven we in een tijd die HORS SENS is, dat wil zeggen een tijd die buiten elke betekenis en richting is geplaatst?
Fernando Pessoa, als Alberto Caeiro in De hoeder van kudden, 1914, uit Er is metafysica genoeg in denken aan niets: De enige innerlijke zin der dingen Is dat ze geen enkele innerlijke zin hebben.

Rene ten Bos, Extinctie, 2019, p.135: Achter die ogen en vlekken zitten klieren die een hormoon kunnen afscheiden waardoor het dier sterft. Uit onderzoek is gebleken dat vierogige rifoctopussen van beide seksen langer leven als je die klieren verwijdert, kennelijk zijn er mensen die in hun dorst naar kennis dit soort onderzoek doen. Wat zulke mensen te weten komen, is dat het hormoon dat die klier afscheidt ervoor zorgt dat het dier sneller sterft. Dat er zo een duidelijke fysiologische basis is voor het uitblijven van senescentie, het verval van krachten dat we veroudering noemen is een unieke eigenschap van deze soort. Waarom zou een dier echter een hormoon produceren dat leidt tot zijn eigen ondergang?
Hugo Brandt Corstius, Mensenarm dierenrijk, 2009, p.25 e.v. citeert uit de autobiografie Naturalist van Edward Wilson van 1994: Later werd ik de eerste mens die te weten is gekomen hoe een mier bijvoorbeeld Ik ben dood! roept. Het lijk van de dode mier geeft een speciaal geurtje af dat tot in het diepste van het mierennest wordt opgesnoven. Direct komt er dan een keurig groepje doodgravers het lijk ophalen en ver wegbrengen. De inkt voor het doodsbericht zit in een piepklein kliertje dat pas na het overlijden opengaat en de treurgeur-mededeling de wereld inzendt. Ik ben er trots op dat kliertje ontdekt te hebben.

Rene ten Bos, Extinctie, 2019, p.158: De theodicee werd omgevormd tot een antropodicee. Dat betekende ook dat de vraagstelling een beetje veranderde. Gaat het bij de theodicee in feite om de vraag naar de verzoening van de mens met God vanwege het lijden van eerstgenoemde, daar gaat het bij de antropodicee om de vraag naar de verzoening van God met de mens vanwege diens zondigheid. Kortom: het is interessant om hier te zien hoe theologisch ook de antropodicee wordt begrepen. Het is alsof God in de hemel nadenkt over de vraag of de schepping van de mens wel zo een goede beslissing is geweest.
John Maddox, Wat we nog niet weten, Grote vragen in de wetenschap, 1999, p.109: DE ANTROPISCHE VALKUIL, Dit alles illustreert de werking van het zogeheten antropische principe, dat (in het midden van de jaren zestig) voor het eerst in een moderne context werd gebruikt door Robert H. Dicke, toentertijd hoogleraar natuurkunde en tevens astronoom aan de Princeton Universiteit. De gedachte is dat de wetten van de natuurkunde die we afleiden uit het echte heelal waarvan we deel uitmaken, in overeenstemming moeten zijn met het ontstaan van levende wezens op aarde, en dan met name van mensen.

Rene ten Bos, Extinctie, 2019, p.169: Pessimisme slaagt er niet in zich te houden aan het belangrijkste filosofische principe: het alsof. Denken alsof het helpt, handelen alsof het een verschil maakt, spreken alsof er iets te zeggen valt, leven alsof je in werkelijkheid niet geleefd wordt door een of andere murmelende non-identiteit die zich in de schaduwen en de troebelheid bevindt.
Roger Scruton, Het nut van pessimisme en de gevaren van valse hoop, 2010, p.7: In dit boek bestudeer ik het optimisme in wat Schopenhauer zijn verderfelijke of gewetenloze (bedenkenlose) vorm noemt, en laat ik zien hoe het pessimisme evenwicht en wijsheid kan terugbrengen in de bestiering van menselijke aangelegenheden. Ik neem afstand van Schopenhauers alomvattende somberheid en van de filosofie van zelfverzaking die hij daarmee verbond.

Rene ten Bos, Extinctie, 2019, p.188: We moeten ons wenden tot het PESSIMUS, dat vreemde superlatief van malus: je hebt slecht, je hebt slechter en je hebt het slechtst. En het slechtste is het niets.
p. 189 e.v.: In dit hoofdstuk wil ik laten zien dat het idee van menselijke extinctie van ons vereist dat we over het niets denken. Een van de vragen die naar voren komen, is strikt genomen niet van ethische maar van epistemologische aard: zien we eigenlijk wel wat we aanrichten? In dat verband spreekt men weleens over het SHIFTING BASELINE SYNDROME: wie niet weet dat er in het (recente) verleden veel soorten zijn verdwenen uit het Nederlandse landschap, zal er geen idee van hebben dat er verlies is geleden, of dat wij schade toebrengen. Ook speelt onwetendheid over soortenrijkdom een rol: de meeste soorten waren en blijven onbekend.
Ik onderscheid in dit hoofdstuk twee soorten niets: het anorganische niets en het infernale niets.
p.192: Het anorganische niets wordt in deze traditie gepresenteerd als een keuzemogelijkheid, dat wil zeggen als een existentieel vraagstuk: het gaat om de vraag of het menselijke en eventueel goddelijke zijn het besluit kan nemen er niet te zijn.
Tegenover dit anorganische niets wil ik een ander soort niets plaatsen, dat zich veel moeilijker laat omschrijven. Dit noem ik het INFERNALE niets.
p.197: De hel is niets anders dan een eindeloze poel van impotenties, van niet-actualisering, van het negatieve en dus van het niets. Deze subtielere vorm van het niets een niets dat zich kenmerkt door het opgeven van elke kans noem ik het INFERNALE (of helse) niets. In wat volgt, hoop ik duidelijk te maken waarom dit infernale niets ons meer raakt dan het anorganische niets.
Evert W. Beth, Wijsgerige Ruimteleer, 1950, p.107: We danken aan Mannoury de fundamentele onderscheiding tussen de KEUZENEGATIE en de UITSLUITINGSNEGATIE. De keuzenegatie vooronderstelt een dilemma: de negatie van een der leden van dit dilemma is gelijkwaardig met de bevestiging van het andere lid.
De uitsluitingsnegatie vooronderstelt geen dergelijk dilemma; ze is dan ook niet, als de keuzenegatie, vatbaar voor een adequate positieve interpretatie. Volgens Mannoury bezit de uitsluitingsnegatie in de omgangstaal een overwegend emotioneel, in de wiskundige taal een overwegend formeel karakter.

Cornelis Verhoeven, Rondom de leegte, 1966, p.186: Zo kan Scotus Eriugena van god zeggen: Deus propter excellentiam non immerito nihil vocatur. God is niets, omdat hij alles is.
p.202: Volgens zijn etymologie betekent het werkwoord contemplari: zijn aandacht richten op een bepaald, afgebakend stuk van de hemelruimte templum genaamd, in de verwachting daar een goddelijk teken te zien. Templum is de geordende, lege ruimte, in gereedheid gebracht voor het verschijnen van de godheid.
L.M. de Rijk, Geloven en Weten, Pleidooi voor een sober atheisme, 2010, p.87: Kortom, niets-denken komt neer op niet-denken. In beginsel is iedere denkact evenals iedere taaluiting op iets gericht; ze zijn intentioneel van aard. Maar het probleem is dat deze acten stuk voor stuk zinvol blijven ook wanneer hun inwendig object niet mede slaat op een uitwendig extramentaal object.
Jan Sleutels, Intentionaliteit, 2001, p.2: Zijn alle mentale verschijnselen intentioneel? Op de stelling van Brentano valt het een en ander af te dingen.

Rene ten Bos, Extinctie, 2019, p.206: Om het tweede idee van het niets, het infernale niets, verder uit te werken wil ik even een stapje terug zetten naar Kant. Zoals we zagen, beweerde hij dat de rede het einde van de dingen als thema kan opwerpen, al wil dat niet zeggen dat dit einde kenbaar of bevattelijk is. Dit is een denkbeweging die je bij hem vaker tegenkomt. Het subject kan een bepaald object denken, maar niet kennen. Dat geldt niet alleen voor de kennis van het object, maar ook voor zelfkennis. Het zelf kan gedacht worden, maar niet gekend. Denken en kennen zijn dus niet hetzelfde.
Deze beperking op alles wat we kunnen kennen hoort onlosmakelijk bij Kants hele kritische project. Dat project ging ervan uit dat we constant moeten nadenken over de grenzen van wat we kunnen kennen. Het einde van de dingen bevindt zich buiten de grenzen van het kenbare, en het niets dus ook.
www.draagvlakbv.nl, Zelfkennis van grote geesten, Immanuel Kant, (1724-1804): Alleen de afdaling in de hel van zelfkennis bereidt de weg naar goddelijkheid.

Rene ten Bos, Extinctie, 2019, p.213: Nu komen we eindelijk uit bij een niets dat ons misschien wel kan raken. Immers, de dingen die we ons niet kunnen toe-eigenen zijn doorgaans de zaken waarmee we, aldus Agamben, een INTIEME verhouding hebben: de wereld, onze taal, het lichaam, het landschap en misschien ook de dieren.
p.216: Het infernale niets ontstaat als het eigene en het vreemde van elk lichaam en van de wereld als geheel op ongepaste wijze toegeeigend of gebruikt worden. Het raakt ons omdat het ons in onze intimiteit raakt.
p.222: Ik heb steeds als uitgangspunt gehad: hoe kan extinctie ons raken? Het antwoord moet nu duidelijk zijn: laat zien dat het niet alleen ergens anders gebeurt, maar dat het ons in onze intiemste zones raakt.

AvdW, juni 2019

Terug naar het overzicht