English version
* Draagvlak voor uw plannen en ideeën?
* Een nieuw plan of een andere campagne?
* Een tekst die effect sorteert?
* Een product of bedrijf?
* Internationale relaties?
* Een evaluatie van uw organisatie en
concurrenten?
* Project- of tijdelijk management?
Draagvlak
Zeestraat 133
2518 DH Den Haag

*tel: 070 - 323 78 22
*e-mail: draagvlak@ziggo.nl

 

Recent en eerder gepubliceerd - Klik hier voor een overzicht -
Directie: drs. Aad van der Werf

* ruime internationale marketingervaring
* achtergrond in fysische chemie en filosofie
* tweevoudige Effie bekroning voor effectieve reclame
* vinoloog van het jaar 1999


(*) verplicht

Naam:

E-mailadres:

Uw vraag:

Sigmund Freud, de kritiek van hemzelf en van anderen
Gregory Bassham, The Philosophy Book, 2016, p.382:
Even though Sigmund Freud was a psychiatrist rather than a philosopher, his influence on philosophy has been enormous. His views on the unconscious, psychoanalysis, dream interpretation, the Oedipus complex, repression, sublimation, and the constraints of civilization on humankinds unruly primitive instincts have been extensively discussed by philosophers.

Prof. Dr. J. Linschoten, Idolen van de psycholoog, 1964, p.15:
Het gaat de psycholoog als wetenschapsman niet om zelfkennis; maar de kennis die hij verwerft, geldt ook voor zijn eigen gedrag en beleving. In die zin is de psycholoog partij in zijn wetenschap. Hij moet wel partijdig zijn in uitspraken over het menselijk gedrag die ook op hem van toepassing zijn.

p.16:
De psychologie onderzoekt verschijnselen zoals waarnemen, denken, enz., die in het onderzoek tegelijkertijd objekt van onderzoek en onderzoeksmiddel zijn. Wij noemen dit de zelfbetrokkenheid van de psychologie.

p.45:
Wanneer geen formalizering van de eigen rol plaats vindt, en men persoonlijke opvattingen en vooroordelen ongekontroleerd laat meespelen in de beschrijving en interpretatie van wetenschappelijke problemen, komt men als psycholoog in een hoogst eigenaardige situatie.

p.46:
Verdringing en sublimatie zijn mechanismen die Freud zelf postuleerde. Hun gelding strekt zich dan ook over zijn zieleleven uit.

Gustav Bally, De psychoanalyse van Sigmund Freud, 1961/1969

Het Oedipus- en castratiecomplex

p.53:
1 enkele gedachte van algemene waarde is bij mij opgekomen. Ik heb de liefde tot de moeder en de jaloezie ten opzichte van de vader ook aan mijzelf ervaren en ben ertoe geneigd, dit als een universeel verschijnsel bij het jonge kind te beschouwen.

De sage van koning Oedipus, die zijn vader doodt en zijn moeder tot vrouw krijgt, is een nog weinig vertekende openbaring van de infantiele wens, tegen welke zich later de incestbarriere als hindernis zal opwerpen.

p.54:
Het is niet toevallig dat deze opvatting over de ondergang van het Oedipuscomplex in nauwe samenhang met de theorie over een pregenitale, fallische fase ontstaat waarin voor beide seksen slechts 1 geslachtsorgaan, het mannelijke, een rol speelt, en er dus geen overheersing van de genitaliteit als zodanig, maar slechts van de fallus bestaat.

p.55:
Maar nu vraagt Freud naar de specifieke kenmerken van de relatie van het jonge kind tot zijn verzorgers, tot wie het Oedipuscomplex zich richt en waardoor de ondergang daarvan wordt ingeleid. De direkte aanleiding van deze ondergang ziet Freud in de castratieangst. Het zou het kind weliswaar moeilijk vallen, geloof te schenken aan het mogelijk verlies van de penis, maar toch zou het tot deze gedachte geneigd zijn, omdat het reeds in de beide pregenitale fasen, de orale en de anale, een voorspel van de castratie ervaren zou hebben. Twee ervaringen die het kind (voorbereiden) op het mogelijk verloren gaan van hoog gewaardeerde lichaamsdelen, blijven geen kind bespaard: de tijdelijke, later eens definitieve onthouding van de moederborst en de dagelijks opnieuw verwachte afstand van de darminhoud. De bedreiging met castratie treft het kind in een zeer gevoelige plaats, namelijk bij de masturbatie die slechts de genitale ontlading van de bij het complex behorende seksuele spanningen is.

Frans de Waal, De aap en de sushimeester, 2001/2006, p.236:
Zowel Freud als veel antropologen waren ervan overtuigd dat gezinsleden zich vrijelijk aan seks te buiten zouden gaan als er geen incesttaboe was. Freud geloofde dat de eerste seksuele opwindingen en fantasieen zonder uitzondering op nauwe verwanten zijn gericht, terwijl Levi-Strauss verklaarde dat het incesttaboe de grootste klap was die de cultuur de natuur toebracht, de factor bij uitstek die de mensheid de overgang van natuur naar cultuur mogelijk maakte.

Edward Westermarck (de Zweedse Fin, die leefde van 1862 tot 1939, en die als eerste het darwinisme in de sociale wetenschappen introduceerde, The Origin and Development of the Moral Ideas, 1912) deelde het geloof niet dat onze voorouders zich aanvankelijk overgaven aan ongeremde, promiscue seks, die ze slechts met grote moeite wisten in te perken. In plaats daarvan zag hij het kerngezin als de oorspronkelijke voortplantingseenheid van de mensheid, en hij suggereerde dat nauw contact van jongs af aan binnen deze eenheid (zoals je die doorgaans vindt tussen ouders en kinderen en tussen kinderen onderling) seksuele verlangens uitbant. Dat verlangen is er dus van meet af aan al niet. Integendeel, individuen die sinds hun kinderjaren samen opgroeiden, ontwikkelen zelfs een seksuele afkeer ten opzichte van elkaar. Westermarck suggereerde dat dit een evolutionair ontstaansmechanisme is dat duidelijk adaptieve waarde heeft: het voorkomt de schadelijke effecten van inteelt.
Het tot nu toe meest grootschalige onderzoek naar deze kwestie werd uitgevoerd door Arthur Wolf, een antropoloog van de Stanford Universiteit. Wolf werkte zijn leven lang aan de huwelijksgeschiedenis van 14.402 Taiwanese vrouwen uit een natuurlijk experiment dat berustte op een bijzonder Chinees gebruik om jonge meisjes te adopteren en die als toekomstige schoondochters groot te brengen. Zulke meisjes groeiden dus van jongs af aan samen op met de zoon des huizes, hun beoogde echtgenoot. Wolf vergeleek de daaruit voortkomende huwelijken met gearrangeerde huwelijken tussen mannen en vrouwen die elkaar pas op hun trouwdag leerden kennen.

p.237:
...Zijn gegevens bevestigden het Westermarckeffect: nauw contact in de eerste levensjaren bleek de kans op een goed huwelijk te ondermijnen.
Die conclusie is vooral een klap voor Freud, omdat het gelijk van Westermarck betekent dat de Oedipustheorie niet deugt. Freuds ideeen berusten op een veronderstelde seksuele aantrekking tussen leden van hetzelfde gezin, die onderdrukt en gesublimeerd moet worden. Zijn theorie impliceert dat niet-verwante jongens en meisjes die samen opgroeiden een door en door gelukkig huwelijk te wachten staat. In werkelijkheid, echter, zijn er duidelijke aanwijzingen dat zulke huwelijken vaak een treurig einde wacht. Jongens en meisjes die samen opgroeiden verzetten zich tegen een huwelijk, met als argument dat ze zich te veel als broer en zus voelen.

Prof. Dr. J. Linschoten, Idolen van de psycholoog, 1964, p.47:
Nu gaat het hier om: de psychoanalyse blijft in een naieviteit bevangen; haar sluitend karakter garandeert geen geldigheid. Freud heeft nimmer de rol van de analytikus zo geformalizeerd, dat de teorie toetsbaar werd. De psychoanalyse is voor bevestiging en weerlegging onbereikbaar.

p.179:
De klinische observaties die psychoanalytische teorieen bevestigen, hebben geen groter gewicht dan de zich dagelijks voordoende bewijzen van de astrologie (K.R. Popper, Conjectures and refutations, 1963, p.37).

Midas Dekkers, De kleine verlossing of de lust van ontlasten, 2014, p.228:
Hoewel ook Sigmund Freud seks en poepen niet kon ontwarren bracht hij wel enige ordening aan. Seks zag hij zoals een goed christen de Heilige Drie-eenheid ziet: 1 God in drie gedaanten: God de Vader, God de Zoon en de Heilige Geest. Aan seks doe je volgens Freud vanaf je geboorte in drie etappes: de orale, de anale en de fallische fase. Het eerste anderhalf jaar bestaat het genot vooral uit het sabbelen aan de tepels van je moeder en na je derde zetelt de seks in de organen die ernaar vernoemd zijn, maar in de tussentijd borrelen de genoegens in je achterste.

p. 230:
Van Sigmund Freud hebben chimpansees nog nooit gehoord. Wij wel. Ook wie zijn Charakter und Analerotik (1908) niet heeft gelezen, vreest zijn frustraties en fixaties. Heel de tijd van wieg tot creche tot school kan er een kink komen in de keten van de orale, anale en fallische fase. Breekt de tijd voor een volgende fase aan terwijl de vorige nog niet is afgehandeld, dan blijf je steken. Valt zo een fixatie in de orale fase dan blijf je niet alleen lang duimzuigen en jengelen maar raak je later als volwassene ook nog eens aan de drank, ga je te veel eten en stel je je een leven lang afhankelijk op. Ben je te vroeg op het potje gezet dan raak je anaal gefixeerd en ontwikkel je een anale persoonlijkheid. Daar word je volgens Freud ordelijk, gierig en koppig van. Zoals ooit alleen je poep, wil je later heel je leven onder controle houden. Vaak begint het met verzamelen. Voetbalplaatjes, schelpen of plastic reclamepoppetjes vormen een gekoesterd bezit dat je tot een sluitend geheel kunt ordenen.

p. 231:
Zover komt het zelden, maar de gebruikelijker verzameling van een anale persoonlijkheid is nauwelijks minder vulgair: het slijk der aarde. In plaats van poep vergaart hij geld, in plaats van ouderlijke trots oogst hij maatschappelijk aanzien. Liever dan het uit te geven pot hij het geld op, zorgvuldig nageteld,
plaats en datum bijgehouden in een kasboek. Een echte vrek is letterlijk van de pot gerukt.

Kul, Quatsch. Zo denken moderne Prlwytzkofskis en Zielknijpers over de anale persoonlijkheid.
Psychiaters zien heus nog wel hoe vaak ordelijkheid, gierigheid en koppigheid tezamen optreden, maar ze hebben er een andere naam voor obsessive-compulsive personality disorder (OCPD), en er komt geen po of poep meer aan te pas. In de praktijk is nog nooit een oorzakelijk verband tussen slechte ervaringen bij het zindelijk worden en zo een OCPD aangetoond. Freud heeft de anale fixatie uit zijn grote duim gezogen.

Joke J. Hermsen, Melancholie van de onrust, 2017, p.28:
Een van de essentiele verschillen tussen de persoon in rouw en de melancholicus betreft volgens Freud de verhouding die ze hebben tot het verloren object. Waar het verloren object bij de rouw duidelijk en concreet is, weet de melancholicus niet goed wat hij of zij precies verloren heeft; dit is veel abstracter en daarom ook onoverkomelijker van aard. Melancholie is daarmee te beschrijven als rouw zonder rouwobject, waardoor het ik zich in zijn pijn niet op een verlies buiten zichzelf kan richten en die pijn daarom geheel op zichzelf moet betrekken.

Gustav Bally, De psychoanalyse van Sigmund Freud, 1961/1969, p.249:
We moeten thans nog nader ingaan op een onderscheiding die Freud later heeft gemaakt en die kenmerkend is voor zijn klinische inzichten, nl. tussen de narcistische neurose en de psychose. Een typisch voorbeeld van een narcistische neurose is de melancholie. Terwijl bij de overdrachtsneurosen een conflict bestaat tussen het Ik en het Es, vindt men bij de narcistische neurosen, vooral bij de melancholie, een conflict tussen het Ik en het Űber-Ich, bij de psychosen daarentegen tussen het Ik en de buitenwereld.

Prof. Dr. J. Linschoten, Idolen van de psycholoog, 1964, p.362:
Waar blijft het Ik als zelfstandig subjekt? Nergens. Het was nooit meer dan specifikatie van een ergens. Vervlogen is Humes Ik als bundel van gewaarwordingen, en Kants zuivere Ik, deze, zoals hij zegt, enkelvoudige, inhoudsloze voorstelling, blosses Bewusstsein waaraan nochtans heel wat werd toegeschreven; verdampt zijn ook Descartes res cogitans en de Freudiaanse trits Ich-Es-Űberich. Niemand zal iets wezenlijks missen zoals de psychologie tegenwoordig niet alleen de ziel, maar zelfs de psyche niet meer mist. Waren zij ooit anders dan grammatikale kleren van de keizer? Sunt verba et voces.

Aad van der Werf, september 2017

Terug naar het overzicht